Trend in de toekomst

Het aantal uren bewegingsonderwijs in het primair onderwijs (po) zal gelijk blijven of licht stijgen.

Verantwoording

De stand van zaken in het bewegingsonderwijs op scholen voor primair onderwijs beschrijven we aan de hand van de hoeveelheid aangeboden lesuren voor bewegingsonderwijs. Er is geen wettelijke norm voor de hoeveelheid te realiseren lestijd voor bewegingsonderwijs, maar vaak gaat men uit van drie keer 45 minuten voor groep 1-2 en twee keer 45 minuten voor groep 3-8 per week. In 2014 werden op meer dan de helft van de basisscholen in de groepen 1 en twee per week minimaal drie lessen bewegingsonderwijs gegeven. In de groepen 3-8 staan op driekwart van de basisscholen twee lessen op het weekrooster. Tussen 2007 en 2013 is het aantal uren bewegingsonderwijs in het primair onderwijs licht afgenomen (OBiN, 2007OBiN, 2013).

Verwachte ontwikkelingen

Technologische ontwikkelingen

Technologische ontwikkelingen (+) bieden mogelijkheden om het bewegen binnen en buiten de gymles te stimuleren, bijvoorbeeld door middel van interactieve apps en games. Te denken valt aan het gebruik van ICT in de gymzaal – zowel om de gymles leuker te maken en voor het monitoren van de (motorische) ontwikkeling van kinderen – of het plaatsen van interactieve games op het schoolplein die de kinderen aanzet tot bewegen.

Politieke ontwikkelingen

Het toenemend belang van een gezonde leefstijl is ook terug te zien in het commitment (+) van de rijksoverheid. Zo heeft de overheid de laatste jaren ingezet op buurtsportcoaches, met het doel meer kinderen aan het sporten en bewegen te krijgen. Deze buurtsportcoaches werken vaak nauw samen met scholen. De commitment bij de overheid zien we ook terug in het ‘Plan van aanpak bewegingsonderwijs’ waarin voor 2017 de norm voor groepen 3-8 op twee lesuren per week (90 minuten) wordt gesteld. In 2013 voldeed ongeveer 20% van de scholen niet aan die norm. De norm is echter niet wettelijk verankerd en of de norm daadwerkelijk op korte termijn gehaald wordt is daarom ook maar de vraag. Binnen het onderwijs is in grote mate sprake van zelfregulering, niet alle scholen zullen meedoen, vaak ook omdat het organiserend vermogen en het veranderingsvermogen (-) van scholen beperkt is. Ook is er concurrentie met andere vakken (-). Directies van scholen zijn niet altijd geïnteresseerd in het effect van bewegingsonderwijs; kernvakken (taal, rekenen) worden vaak belangrijker geacht, vooral omdat deze beoordeeld worden door de onderwijsinspectie in tegenstelling tot beweegvakken. Tegelijkertijd bieden veranderingen in het basisonderwijs ook mogelijkheden. Kinderen bevinden zich langer op school (+), bijvoorbeeld in voor-, tussen-, en naschoolse opvang. Hierbinnen bestaan er meer mogelijkheden om kinderen te laten sporten. Dit is nu al terug te zien in bijvoorbeeld het aanbod van sport-bso’s. Ook is er in toenemende mate sprake van professionalisering (+) van het beweegonderwijs, bijvoorbeeld in de vorm van een gespecialiseerde vakleerkracht.

Toelichting: ++ = sterke impact om trend te laten stijgen, + = impact om trend te laten stijgen, - = impact om trend te laten dalen, -- = sterke impact om trend te laten dalen, +/- = kan zowel de trend laten stijgen als dalen, = = geen invloed op de trend, maar wel op de onderliggende processen.