De bevolking van Nederland vergrijst en verandert qua etnische samenstelling. Mensen willen flexibeler en autonomer zijn in hun keuze van vrijetijdsbesteding en binden zich daardoor minder snel aan een vereniging. In de moderne samenleving is een gezonde leefstijl van belang. Tegelijkertijd is het lastig te ontsnappen aan een zittend bestaan en is het ieders eigen verantwoordelijkheid voldoende te bewegen. Technologische ontwikkelingen bieden kansen om op allerlei gebieden communicatie makkelijker te maken, mensen te ondersteunen in het sporten en bewegen, topsporters beter te laten presteren en de beleving van evenementen te vergroten.

Sport als middel of sport als doel?

Sport als middel of sport als doel?

Sport is niet alleen een doel op zich, maar wordt op andere beleidsterreinen vaak genoemd als middel om problemen op te lossen of doelen te bereiken (Breedveld et al. 2016). Dat gebeurde ook in de meest recente kabinetsstandpunt over sport uit 2009, waarin opvallend weinig werd gesproken over ambities voor het beleidsterrein sport zelf; de nadruk lag op de mogelijke bijdrage van sport aan andere beleidsterreinen.

Anders gezegd: sport was nauwelijks een doel op zich, maar vooral een middel om andere maatschappelijke beleidsdoelen buiten de sport te bereiken.

De voor- en nadelen van sport als middel

Vooral dankzij deze nadruk op de maatschappelijke betekenis zijn de budgetten voor sport de afgelopen jaren gegroeid. Ook raakten meer sectoren overtuigd van het idee dat sport en bewegen mogelijk ook voor hun beleidsterrein van betekenis kunnen zijn, ondanks dat het wetenschappelijke bewijs voor de brede maatschappelijke effectiviteit van sport tot nu toe niet erg overtuigend is (Breedveld et al. 2011; Breedveld et al. 2016).

Deze ‘instrumentalisering’ van het sportbeleid (Van den Heuvel en Van der Poel 1999) brengt naast voordelen echter ook gevaren met zich mee. Zodra sport wordt ingezet om iets te doen wat niet uniek is aan de sport, wordt ze namelijk vervangbaar. Als sporten en bewegen bijvoorbeeld goed zijn voor onze volksgezondheid, zijn sportverenigingen misschien wel net zo belangrijk als ziekenhuizen? Het klinkt fantastisch als er daardoor extra geld komt voor projecten om sport en bewegen te stimuleren in achterstandswijken. Maar zodra er bezuinigingen komen en er moet gekozen worden tussen een sportvereniging en een ziekenhuis, dan legt de sportvereniging het waarschijnlijk af. Probleem is dat je dan al te laat bent om nog te zeggen dat sport ook een doel op zich is. Dat argument is dan al te lang niet meer gehoord.

In de nieuwste Beleidsdoorlichting van het rijkssportbeleid, die later dit jaar verschijnt, stellen de auteurs dat de Rijksoverheid in feite tegelijkertijd sport als doel én sport als middel nastreeft. Daar is volgens hen niets mis mee. Wel is het van belang om een helder onderscheid te maken tussen sport als doel en sport als middel. Dit onderscheid heeft namelijk ook gevolgen voor het beschrijven van doelstellingen en het meten van resultaten. Op dit moment is het volgens de auteurs van de Beleidsdoorlichting Sport niet altijd duidelijk op welke gebieden de Rijksoverheid sport als doel of juist als middel ziet. Anders gezegd: doelen en middelen lopen door elkaar (AEF, in voorbereiding).

Vier keer sport als doel

Wanneer we vanuit de resultaten van deze STV deze landelijke beleidsdiscussie bekijken, valt allereerst op dat ‘sport als doel’ in die discussie vaak niet nader wordt gedefinieerd. Het lijkt erop alsof het voor zich spreekt, en dat daarover geen discussie nodig is. Dat is onterecht: ‘sport als doel’ betekent voor iedereen wat anders. In deze STV benoemden we samen met stakeholders uit de sportwereld vier perspectieven met omschrijvingen van wat er bedoeld wordt met ‘sport als doel’ (in figuur 1 kortweg weergegeven als meedoen, bewegen, presteren en meeleven).

We stelden vast dat bij veel van de discussies binnen de sportwereld deze sportdoelen botsen. Denk aan de bekende spanning tussen top- en breedtesport (presteren en meedoen). Of de vraag of het thuis achter de computer meeleven met sportevenementen wel goed is voor de gezondheid (meeleven en bewegen). Niet alle interne sportdoelen botsen trouwens. Andere gaan juist goed samen, zoals bij het genieten van topsportprestaties (presteren en meeleven). En het lidmaatschap van een sportvereniging kan mensen stimuleren om meer te gaan bewegen (meedoen en bewegen).

Doel en middel kunnen ook in elkaars verlengde liggen

‘Sport als doel’ en ‘sport als middel’ worden in deze discussie meestal tegenover elkaar geplaatst. ‘Sport als middel’, de instrumentalisering van sport, zou de focus weghalen bij waar het écht over zou moeten gaan in de sport: ‘sport als doel’ (Breedveld et al. 2011; Breedveld et al. 2016; Van den Heuvel en Van der Poel 1999). In het licht van deze STV kunnen we deze tegenstelling iets nuanceren en verhelderen; want sport als doel en sport als middel kunnen ook wel in elkaars verlengde liggen (zie figuur 2).

Zo past het interne sportdoel ‘meedoen en verenigingsleven bevorderen’ perfect in het huidige welzijns- en participatiebeleid van gemeenten. Vanuit het doel ‘gezondheid bevorderen door te bewegen’ vindt de sportwereld aansluiting bij het volksgezondheidsbeleid, zowel lokaal als landelijk. ‘Talenten ontwikkelen, presteren en prijzen winnen’ past goed bij het beleid dat zich richt op topsectoren in kunst, wetenschap en bedrijfsleven, op economische groei en internationale handel. Met ‘meeleven met onze sporters en evenementen beleven’ kan Nederland economisch op de kaart worden gezet. De sportwereld wordt daarmee vanuit naastgelegen beleidsterreinen op verschillende delen van haar eigen ‘doelenpalet’ aangesproken. En wat dát beleidsterrein bedoelt met ‘sport als middel’ bepaalt of het aansluit bij een specifieke invulling van ‘sport als doel’.

Als doel en middel zo mooi in elkaars verlengde liggen, wat is dan het probleem?

Als doel en middel zo mooi in elkaars verlengde liggen, wat is dan het probleem? Dat zit hem in de veelzijdigheid van het begrip ‘sport als doel’. Wanneer een naastgelegen sector de sportwereld aanspreekt op slechts een van de interne doelen, blijven de andere interne sportdoelen buiten beeld. Als ze de sport bijvoorbeeld aanspreken vanuit het volksgezondheidsbeleid, gaat het niet automatisch ook over meeleven. Als sport door gemeentelijke subsidiegevers vooral wordt gezien als middel voor sociale cohesie, hoeft dat niet automatisch te leiden tot topprestaties. Daarmee wordt de sport van buitenaf als het ware gedwongen om één opgave centraal te stellen, en vanuit één perspectief naar sport te kijken.

Wanneer de sport wordt aangesproken vanuit meer eraan grenzende beleidsterreinen tegelijk, kan deze ook in een spagaat terechtkomen. Om een fictief voorbeeld te geven: als een sportvereniging een groot sportevenement organiseert waar de gemeente subsidie voor geeft als onderdeel van citymarketing, zijn er mogelijk te weinig vrijwilligers beschikbaar voor de wekelijkse training van het g-elftal; een speerpunt van het gemeentelijke ‘meedoen’- of participatiebeleid. Op zo’n manier kan een bestaande spanning binnen de sportvereniging om haar basisactiviteiten goed te organiseren, vanuit twee gemeentelijke beleidsterreinen nog worden vergroot.

De druk van buitenaf kan interne sportdoelen overigens ook dichter bij elkaar brengen. Wanneer naastgelegen beleidsterreinen onderling beter gaan samenwerken, kunnen daardoor corresponderende interne sportdoelen nog dichter bij elkaar komen. Denk aan de recent ontstane verbinding tussen gemeentelijk welzijns- en gezondheidsbeleid (gericht op maatschappelijke deelname en afstemming van zorg via bijvoorbeeld wijkteams), die bij sportaanbieders samen komen doordat bewoners elkaar daar ontmoeten (doel van meedoen) én fysiek actief worden (doel van bewegen). Overigens waren veel clubs hier zelf al mee bezig en heeft het gemeentelijke beleid dit proces alleen maar versterkt.

Als we de instrumentalisering van sport bekijken vanuit de perspectieven van de STV, blijkt dat bij instrumentalisering slechts een of twee perspectieven op sport worden aangesproken. Voor het aangesproken perspectief gaan sport als doel en sport als middel heel goed samen. Voor de overige perspectieven haalt het de focus weg bij waar het binnen die perspectieven écht over zou moeten gaan in de sport. Voor die andere perspectieven geldt dus onverkort de tegenstelling tussen sport als doel en sport als middel waar anderen eerder over schreven (Breedveld et al. 2011; Breedveld et al. 2016; Van den Heuvel en Van der Poel 1999).

De toekomst van het lokale en nationale sportbeleid

De toekomst van het lokale en nationale sportbeleid

Een van de belangrijkste uitkomsten van deze STV is dat Meedoen en Bewegen vrij goed samengaan, net als Presteren en Meeleven (zie ook kansen en keuzes). Andere combinaties gaan onderling vaak juist niet goed samen (zie ook kansen en keuzes). Op die manier lijken twee clusters van sport als doel én sport als middel te ontstaan (zie figuur 3). Beide clusteringen zijn onder andere het gevolg van ontwikkelingen buiten de sport, waar externe partijen kansen zagen om bepaalde kenmerken van sport in samenhang te gebruiken. Binnen de sportwereld groeien ook daardoor sommige doelen naar elkaar toe, terwijl andere doelen juist verder uit elkaar worden gedreven. Wat betekent deze clustering voor het lokale en nationale sportbeleid?

Sport als middel in gemeentelijk gezondheids- en welzijnsbeleid

De clustering van Meedoen en Bewegen wordt sterk gestimuleerd vanuit het gemeentelijke sportbeleid in Nederland, dat zich de laatste jaren zo goed als geheel richt op sport als middel voor gezondheid en meedoen in de maatschappij. ‘Het sportbeleid beoogt duidelijk meer dan enkel het verhogen van de sportdeelname’, concludeerden Breedveld et al. (2016) op grond van een analyse van een groot aantal gemeentelijke sportnota’s:

‘Sportbeleid gaat allereerst om het bevorderen van de gezondheid en om het in beweging brengen van de samenleving. Het bredere beweeggedrag en de gezondheidswaarde die hieraan is gekoppeld, wint het van het bevorderen van sport op zichzelf. Verder valt op dat gemeenten met behulp van sport willen bijdragen aan sociale participatie en integratie. Niet toevalligerwijs zijn dit ook de beleidsterreinen (beleidsterreinen gezondheid en welzijn/wmo) waarmee bij de totstandkoming van de sportnota is samengewerkt’.

De lokale inzet op meedoen en bewegen is de laatste jaren gestimuleerd met het programma Sport en Bewegen in de Buurt en de Open club. De open club stemt het aanbod af op de wensen en behoeften van verschillende doelgroepen en functioneert als een ontmoetingsplek voor leden, bezoekers, buurtbewoners en vrijwilligers. De open club draagt meer activiteiten en faciliteiten aan dan alleen de eigen sport en draagt daarmee bij aan leefbaarheid, gezondheid en beleving. Met het programma Sport en Bewegen in de Buurt maakt de landelijke overheid het ook mogelijk dat gemeenten op lokaal niveau buurtsportcoaches kunnen inzetten. Deze buurtsportcoaches organiseren sport- en beweegaanbod in de buurt en hebben als doel het verbinden van sport- en beweegaanbieders met andere sectoren zoals zorg, welzijn, jeugdzorg, kinderopvang en onderwijs.

Van nationale topsport naar internationale kijksport

Ook Presteren en Meeleven sluiten steeds meer op elkaar aan, met de nadruk op internationalisering van sportorganisaties en mediabedrijven, internationale marketing en sponsoring. In dit cluster draait alles om topsporters die fysiek de wereld rondreizen om tegen elkaar te strijden en meereizende fans een beleving te geven, waar fans thuis via media ook naar kunnen kijken. Technologische ontwikkelingen spelen hierin een belangrijke rol. Steeds vaker zal het met bijvoorbeeld augmented reality Techniek waarmee aan een weergave van de realiteit virtuele elementen kunnen worden toegevoegd. (Techniek waarmee aan een weergave van de realiteit virtuele elementen kunnen worden toegevoegd. ) mogelijk zijn dat men zich ook vanuit huis bezoeker waant van het evenement. Niet alleen de traditionele sporten zijn dan ‘te bezoeken’, e-sports zullen een steeds grotere rol gaan spelen. Deze clustering wordt gestimuleerd door commerciële internationale mediabedrijven en sponsors, in nauwe samenwerking met mondiale topsportorganisaties als FIFA, UCI en IOC.

De uitzendrechten van alle belangrijke topsportevenementen verdwijnen langzaam bij de nationale publieke zenders en komen in handen van internationale commerciële partijen. Sporten worden, als ze dat nog niet zijn, interessant gemaakt voor weergave via de media. Denk aan de aanpassing van spelregels zoals bij hockey of het aanpassen van basketbal naar een 3x3 format. Dankzij de grote aantallen volgers zijn sportwedstrijden interessant voor adverteerders en sponsors. Niet de overheid en de toeschouwers langs de lijn, maar de mediabedrijven en de sponsors brengen het meeste geld binnen in de topsport. Daarmee kopen ze ook invloed.

Op de Olympische Spelen komen nieuwe sporten met commerciële en media-mogelijkheden, vooral gericht op jonge kijkers (zoals dat eerder gebeurde met BMX en snowboarden, zie ook kansen en keuzes). De Olympische Raad van Azië (OCA) maakte onlangs bekend dat de FIFA-game en andere vormen van e-sport als officiële sport worden toegelaten tot de Asian Games in 2022. De promotie vloeit voort uit een partnerschap tussen de Olympische Raad en de internetgigant Alibaba. Dat bedrijf investeert grote bedragen in e-sport. Als deze ontwikkeling zich doorzet, is de kans zeer groot dat enkele e-sports in 2040 Olympisch zijn geworden.

Landelijk sportbeleid biedt tegenwicht

Met beide clusters lijkt ook de taakverdeling in het sportbeleid bepaald: meedoen en bewegen zijn vooral het werkveld van de lokale beleidsmakers, van wie de positie door de verdergaande decentralisaties alleen maar sterker is geworden. Presteren en meeleven zijn vooral het werkveld van de internationale sportorganisaties, marketingbedrijven en media. Naast het niveau waarop beslissingen worden genomen, kennen beide clusters nog meer sterk van elkaar verschillende kenmerken (zie tabel 1).

Tabel 1: Kenmerken van de twee clusters

Meedoen en Bewegen

Presteren en Meeleven

Lokaal niveau

Nationaal en vooral internationaal

Breedtesporters

Topsporters

Zelf sporten en bewegen

Vooral toekijken

Nadruk op not-for-profit

Vooral commercieel

Contributie en subsidie

Sponsorgeld en uitzendrechten

Bestuurders en vrijwilligers

CEO’s en professionals

Tweedeling in de sport?

Tweedeling in de sport?

‘De sportwereld bestaat (alleen in Nederland al) uit miljoenen mensen, die uiteenlopende motieven, opvattingen, gedragsregels en vaardigheden in de sportwereld inbrengen’, schreven Van Bottenburg en Schuyt in 1996 (zie ook inleiding). De discussies vanuit al deze verschillende opvattingen voorkwamen in die tijd dat de sport en het sportbeleid zich één kant op zouden bewegen. Gezien de hiervoor geschetste ontwikkeling in het sportbeleid kan dit zelfcorrigerend vermogen in gevaar komen. Het risico bestaat dat beide clusters uit elkaar groeien (zie figuur 4).

Op lokaal niveau zijn in het sportbeleid vooral meedoen en bewegen leidend: er is vrijwel geen tegenwicht vanuit presteren en meeleven. Andersom geldt dat op internationaal niveau de focus ligt op presteren en meeleven, en er niet automatisch ook tegenwicht wordt geboden vanuit meedoen en bewegen. Dit kan op beide niveaus leiden tot een tunnelvisie. Het voorkomen van deze tunnelvisies zou een van de taken kunnen zijn van het ministerie van VWS Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport). Samen met koepelorganisaties als NOC*NSF Nederlands Olympisch Comité * Nederlandse Sport Federatie (Nederlands Olympisch Comité * Nederlandse Sport Federatie) zou het ministerie op beide niveaus voor het broodnodige tegenwicht kunnen zorgen, waardoor het blikveld wordt verbreed. Zo’n taakopvatting zou kunnen worden meegenomen in de afwegingen bij het opstellen van landelijk sportbeleid.

Op dit moment stimuleert VWS vanuit bewegen en meedoen het lokale beleid met subsidies (bv. voor de buurtsportcoaches of de Sportimpuls) en heeft dit ministerie een overkoepelende signalerende functie als het gaat om een veilig sportklimaat. De Omgevingswet, die vanaf 2019 lokaal in werking zal treden, biedt ook kansen. Met de nieuwe Omgevingswet komt er namelijk ook aandacht voor de mogelijke gezondheidswinst van omgevingsfactoren. Het opnemen van beweegvriendelijke inrichtingsmaatregelen in omgevingsplannen verdient dan ook de aandacht van gemeenten, die daarbij steun krijgen vanuit de landelijke overheid. Omdat de inrichting van de omgeving vaak meerdere gemeenten raakt, kan de Rijksoverheid hierin een signalerende en ondersteunende rol op zich nemen. Daarmee ondersteunt de landelijke overheid het bestaande gemeentelijke sportbeleid, dat zich vooral richt op meedoen en bewegen.

Presteren en meeleven worden niet altijd automatisch meegenomen in gemeentelijk sportbeleid. Dat heeft ook te maken met de schaalgrootte van evenementen: ze spelen zich vaak af in de sport G5 (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Eindhoven). Hier ligt ook een stimulerende taak voor de landelijke overheid. Die wordt overigens al opgepakt: zo stimuleert VWS de onderhandelingen met grote internationale commerciële partijen en sponsors over het binnenhalen van grote sportevenementen naar Nederlandse gemeenten. Vanuit presteren en meeleven ondersteunt de landelijke overheid ook topsporters en bonden die (nog) niet commercieel interessant zijn. Daarmee geeft de landelijke overheid tegenwicht aan de gemeentelijke sportnota’s die zich zoals gezegd vooral richten op meedoen en bewegen.

Internationale sportorganisaties en commerciële (media)partijen denken vooral vanuit presteren en meeleven. Daardoor kan een tunnelvisie ontstaan, waarbij doelen die vanuit bewegen en meedoen belangrijk zijn, zoals het bestrijden van doping (gezondheid) en het voorkomen van match-fixing (fair play) en corruptie minder aandacht krijgen. De afgelopen tijd zijn diverse zaken in de media geweest, zoals het FIFA-rapport over de toewijzing van het WK voetbal aan Rusland in 2018 en Qatar in 2022 (Garcia en Borbély 2016) en het onderzoek naar dopinggebruik tijdens de Winterspelen van 2014 in Sochi (McLaren 2016). Het is maar zeer de vraag of de internationale organisaties – laat staan de individuele topsporters – in staat zijn om dilemma’s tussen beide clusters zonder hulp van buiten op te lossen. Het zou een logische taak van nationale overheden kunnen zijn om een kritische en verbindende rol te spelen in de ethiek van de internationale sportwereld.