Overzicht
Deze webpagina geeft inzicht in het aandeel van de Nederlandse bevolking dat aan de beweegrichtlijnen voldoet. Hierbij wordt specifiek aandacht besteed aan de onderliggende componenten: 1: matig of zwaar intensieve inspanning en 2: spier- en botversterkende activiteiten
De beweegrichtlijnen
Figuur 1. Beweegrichtlijnen
Bron: Gezondheidsraad. Advies beweegrichtlijnen 2017. Nr. 2017/08
Sinds 2001 wordt lichamelijke activiteit gemonitord via de Gezondheidsenquête van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek)[1]; de eerste periode onder Nederlanders van 12 jaar of ouder en sinds 2016 onder Nederlanders van 4 jaar of ouder. In de afgelopen twee decennia is er een stijgende trend te zien in het percentage van de bevolking van 12 jaar of ouder dat voldoet aan de beweegrichtlijnen. Het percentage steeg van 39,9% in 2001 naar 48,4% in 2019 (Figuur 2)[2]. Voldoen aan de beweegrichtlijnen vraagt om regelmatige lichamelijke activiteit, het liefst van minimaal matig intensieve intensiteit (Figuur 1). Langer, vaker en/of intensiever bewegen geeft extra gezondheidsvoordeel. Daarnaast vraag het aandacht om veel stilzitten te voorkomen. Het gaat bij het behalen van de beweegrichtlijnen expliciet niet over een enkel beweegmoment in de week, maar over het integreren van bewegen in het dagelijkse leven.
Figuur 2. Voldoen aan de beweegrichtlijnen 2001-2019; Nederlandse bevolking ≥12 jaar.
Skip chart Voldoen aan de beweegrichtlijnen 2001-2019 and go to datatableFiguur 2. Voldoen aan de beweegrichtlijnen 2001-2019; Nederlandse bevolking ≥12 jaar.
Bron: CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek)-Gezondheidsenquête (2001-2013), Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor CBS i.s.m. het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) (2014-2019).
Het percentage van de Nederlandse bevolking dat aan de beweegrichtlijnen voldoet is één van de twintig kernindicatoren sport en bewegen[3]. Deze set aan indicatoren wordt gebruikt om de stand van zaken op het terrein van sport en bewegen duurzaam in de tijd te kunnen volgen (96,9%).
Inzicht in de elementen van de beweegrichtlijnen
Om het sport- en beweegbeleid indien nodig te kunnen bijsturen is het van belang om inzicht te hebben in wat bepaald dat iemand aan de beweegrichtlijnen voldoet. De kaders voor het voldoen aan de beweegrichtlijnen worden in eerste instantie gegeven in het adviesrapport van de Gezondheidsraad waarin de beweegrichtlijnen worden onderbouwd en gepresenteerd. Daarnaast gelden de kaders die volgen uit de vragenset en dataverwerking van de Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor (RIVM Briefrapport: Beweegrichtlijnen en Weklijkse Sporter: van vragenlijst tot cijfer).
Van de drie onderdelen van de beweegrichtlijnen worden er twee kwantitatief geformuleerd: de minimale tijd (voor kinderen ook frequentie) die zou moeten worden besteed aan tenminste matig intensieve activiteiten en de minimale frequentie voor spier- en botversterkende activiteiten. Uit Figuur 2 blijkt al dat het percentage van de Nederlanders dat aan deze onderdelen voldoet hoger uitvalt voor de spier- en botversterkende activiteiten dan voor de hoeveelheid tenminste matig intensieve activiteit. Iemand voldoet aan de beweegrichtlijnen, wanneer hij/zij aan beide onderliggende kwantitatieve onderdelen voldoet. Tabel 1 geeft op basis van het meetjaar 2019 inzicht in de mate waarin kinderen en volwassenen aan een of beide onderdelen van de beweegrichtlijnen voldoen.
Tabel 1. Voldoen aan (onderdelen van) de beweegrichtlijnen in 2019. |
||||
---|---|---|---|---|
Voldoende tijd besteed aan tenminste matig intensieve activiteiten | ||||
Ja | Nee | |||
Voldoende frequent spier- en botversterkende activiteiten | ||||
Kinderen 4 t/m 17 jaar | Ja | 49,0% | 48,0% | |
Nee | 0,5% | 2,5% | ||
Volwassenen ≥18 jaar | Ja | 49,1% | 30,5% | |
Nee | 5,9% | 14,5% |
Bron: Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) i.s.m. het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu), 2019.
In 2019 voldeed iets minder dan de helft van de kinderen en volwassenen in Nederland aan de beweegrichtlijnen. Als we naar de beide onderliggende onderdelen kijken, zien we dat het overgrote deel van de kinderen (96,9%) en volwassenen (79,6%) voldoende frequent spier- en botversterkende activiteiten uitvoert. Het aandeel dat voldoende tijd besteed aan tenminste matig intensieve activiteiten ligt rond de 50% (49,5% voor kinderen en 55,0% voor volwassenen).
Wanneer met (beleids)interventies wordt ingezet op beweeggedrag, dan blijkt op basis van bovenstaande dat de ruimte voor verbetering met name gezocht moet worden in voldoende tijd besteden aan tenminste matig intensieve activiteiten. Voor volwassen en ouderen gaat het dan om minimaal 150 minuten matig of zwaar intensieve inspanning verspreid over diverse dagen. Voor kinderen gaat het om minimaal 1 uur per dag matig of zwaar intensieve inspanning.
In onderstaande paragrafen gaan we eerst in op de tijd besteed aan matig en zwaar intensieve activiteiten en daarna op de frequentie waarmee deze activiteiten worden uitgevoerd.
Tijd besteed aan matig en zwaar intensieve activiteiten
Figuur 3a en 3b laten de verdeling zien van de tijd die kinderen (Figuur 3a) en volwassenen (Figuur 3b) in Nederland besteden aan tenminste matig intensieve activiteit, gerapporteerd binnen de Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het wel of niet voldoen aan de beweegrichtlijnen. Elke balk staat voor een aantal respondenten dat een totale tijd besteed aan matig en zwaar intensieve activiteiten rapporteerde in een veelvoud van 30 minuten per week.
Figuur 3a. Verdeling van de tijd besteed aan matig en zwaar intensieve activiteiten door kinderen (4 t/m 17 jaar).
Bron: Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) i.s.m. het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu), 2019
Figuur 3 laat zien dat de tijd besteed aan matig en zwaar intensieve activiteiten een scheve verdeling kent met het zwaartepunt links in het figuur en een staart aan de rechterkant. De curve voor diegenen die voldoen aan de beweegrichtlijnen ligt logischerwijs verder naar rechts dan de curve voor diegenen die niet voldoen aan de beweegrichtlijnen. Ook wordt duidelijk uit Figuur 3 dat wanneer we los van een frequentie naar de hoeveelheid tijd besteed aan matig en zwaar intensieve activiteiten kijken, de grenswaarde van 420 minuten per week (7x60 minuten) voor kinderen en 150 minuten voor volwassenen (met name in het linker deel van de curve) door (veel) meer mensen wordt behaald dan er uiteindelijk aan de beweegrichtlijnen voldoen. Dit betekent dat de frequentie een relevante rol speelt in het voldoen aan de beweegrichtlijnen.
Figuur 3b. Verdeling van de tijd besteed aan matig en zwaar intensieve activiteiten door volwassenen (≥18 jaar).
Bron: Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor CBS i.s.m. het RIVM, 2019
Frequentie waarmee matig en zwaar intensieve activiteiten worden uitgevoerd
In de beweegrichtlijnen wordt een duidelijke frequentie genoemd voor kinderen. Voor deze groep gaat het om 60 minuten matig en zwaar intensieve activiteiten per dag. Voor volwassenen zijn de beweegrichtlijnen minder expliciet. Er wordt alleen benoemd dat de matig en zwaar intensieve activiteiten moeten worden verdeeld over diverse dagen van de week.
In een eerdere rapportage beschreven we de keuzes die zijn gemaakt in de wijze waarop het onderdeel ‘voldoende tijd besteed aan tenminste matig intensieve activiteiten’ op basis van de Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor wordt geoperationaliseerd (RIVM Briefrapport: Beweegrichtlijnen en Weklijkse Sporter: van vragenlijst tot cijfer). Voor de volledigheid herhalen we de gehanteerde grenswaarden in Tabel 2.
Tabel 2. Grenswaarden in intensiteit, frequentie en duur voor het voldoen aan het onderdeel ‘voldoende tijd besteed aan tenminste matig intensieve activiteit’ van de beweegrichtlijnen. |
||
---|---|---|
4 t/m 17 jaar | 18 jaar en ouder | |
Tenminste matig intensief | ≥3 MET | ≥3 MET |
Tijd per dag | 60 minuten | 1 minuut |
Aantal dagen per week | 7 dagen | 7 dagen |
Tijd per week | 150 minuten |
Bron: RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) Briefrapport: Beweegrichtlijnen en Weklijkse Sporter: van vragenlijst tot cijfer, 2019.
De wijze waarop volgens deze werkwijze de frequentie zich vertaalt naar beweegmomenten die ‘meetellen’ in het behalen van de beweegrichtlijnen verschilt dus tussen kinderen en volwassenen. Voor kinderen hanteren we in het berekenen van de beweegrichtlijnen een beweegmoment van minimaal 60 minuten matig of zwaar intensieve activiteiten, bij volwassenen wordt een matig of zwaar intensieve activiteit van minimaal 1 minuut als beweegmoment gerekend. Vervolgens wordt voor beide leeftijdsgroepen een grenswaarde van 7 beweegmomenten in een week aangehouden.
Figuur 4a. Verdeling van het aantal beweegmomenten per week voor kinderen (4 t/m 11 jaar) en jongeren (12 t/m 17 jaar).
Skip chart Het aandeel kinderen en jongeren per aantal beweegmomenten and go to datatableFiguur 4a. Verdeling van het aantal beweegmomenten per week voor kinderen (4 t/m 11 jaar) en jongeren (12 t/m 17 jaar).
Bron: Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) i.s.m. het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu), 2016 t/m 2019.
Figuur 4a (kinderen en jongeren) en Figuur 4b (volwassenen) geven inzicht in hoe de beweegmomenten zijn verdeeld. Kinderen en jongeren besteden voldoende tijd aan matig en zwaar intensieve activiteiten bij tenminste zeven beweegmomenten per week. Omdat de vraagstelling in de Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor verschilt voor kinderen en jongeren, maken we in Figuur 4a onderscheid tussen beide leeftijdsgroepen. Voor jongeren lijkt het zwaartepunt van de verdeling iets verder naar links te liggen dan voor kinderen. Dit uit zich ook in een lager percentage dat aan de beweegrichtlijnen voldoet (zie Tabel 3). Beweegbeleid richt zich logischerwijs op het verder naar rechts verschuiven van deze verdeling; ofwel het verhogen van het aandeel dat tenminste 7 beweegmomenten. In termen van de meetmethode van de Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor wordt deze verschuiving opgepikt wanneer de beweegmomenten tenminste 60 minuten beslaan. Dit betekent dat er potentieel grote veranderingen moeten plaatsvinden in het beweeggedrag van kinderen en jongeren voordat het percentage kinderen en jongeren dat aan de beweegrichtlijnen voldoet verandert. Het verdient dus aanbeveling om de voortgang in beleid niet uitsluitend op het voldoen aan de beweegrichtlijnen te baseren. Hierdoor zouden belangrijke verschuivingen in het onderliggende beweeggedrag kunnen worden gemist.
Tabel 3. Voldoen aan (onderdelen van) de beweegrichtlijnen onder kinderen en jongeren in de periode 2016 t/m 2019. |
||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
|
Beweegrichtlijnen |
|
Voldoende tijd besteed aan tenminste matig intensieve activiteiten |
|
Voldoende frequent spier- en botversterkende activiteiten |
|||
|
Kinderen (4 t/m 11 jaar) |
Jongeren (12 t/m 17 jaar |
|
Kinderen (4 t/m 11 jaar) |
Jongeren (12 t/m 17 jaar) |
|
Kinderen (4 t/m 11 jaar) |
Jongeren (12 t/m 17 jaar |
2016 |
55,4% |
28,3% |
|
55,4% |
32,8% |
|
99,7% |
81,0% |
2017 |
55,5% |
31,0% |
|
55,5% |
35,5% |
|
99,4% |
78,9% |
2018 |
55,4% |
40,0% |
|
55,4% |
44,0% |
|
100,0% |
83,4% |
2019* |
55,9% |
45,0% |
|
55,9% |
47,5% |
|
99,8% |
89,9% |
Bron: Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) i.s.m. het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu), 2016 t/m 2019.
* Vanaf 2019 zijn vragen over bewegingsonderwijs aan de vragenset voor jongeren toegevoegd.
Volwassenen besteden voldoende tijd aan matig en zwaar intensieve activiteiten bij een totaal van 150 minuten matig en zwaar intensieve activiteiten verdeeld over diverse dagen in de week. Zoals eerder aangegeven omvat een beweegmoment (zoals geoperationaliseerd in de werkwijze binnen de Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor) voor volwassenen wezenlijk iets anders dan bij kinderen en jongeren. Feitelijk worden bij volwassenen alle matig en zwaar intensieve activiteiten als beweegmoment geregistreerd. Ook bij volwassenen is het zo dat beweegbeleid logischerwijs wordt gericht op het verder naar rechts verschuiven van deze verdelen. Ofwel op het ontwikkelen van meer beweegmomenten per week. Hieruit volgt dan ook een hoger percentage van de volwassen bevolking dat aan de beweegrichtlijnen voldoet.
Figuur 4b. Verdeling van het aantal beweegmomenten per week voor volwassenen (≥18 jaar).
Skip chart Het aandeel volwassenen per aantal beweegmomenten and go to datatableFiguur 4b. Verdeling van het aantal beweegmomenten per week voor volwassenen (≥18 jaar).
Bron: Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) i.s.m. het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu), 2016 t/m 2019.
Het is bekend dat sportdeelname in sterke mate samenhangt met het voldoen aan de beweegrichtlijnen. Het aandeel van de Nederlandse bevolking dat aan de beweegrichtlijnen voldoet is ongeveer twee keer zo groot onder wekelijkse sporters dan onder niet-wekelijkse sporters. Hierbij valt vooral de samenhang met de frequentie van spier- en botversterkende activiteiten op. Om de kansen voor sport- en beweegbeleid via wekelijkse sportdeelname beter te kunnen inschatten, helpt het om breder inzicht te hebben in deze samenhang. Figuur 5 geeft de verdeling van het aantal beweegmomenten per week voor de volwassen Nederlandse bevolking naar wekelijkse sportdeelname en voldoende frequent spier- en botversterkende activiteiten uitvoeren.
Figuur 5. Verdeling van het aantal beweegmomenten per week voor volwassenen (≥18 jaar) uitgesplitst naar wekelijks sporten en voldoende frequent spier- en botversterkende activiteiten uitvoeren.
Skip chart Het aandeel volwassenen per aantal beweegmomenten and go to datatableFiguur 5. Verdeling van het aantal beweegmomenten per week voor volwassenen (≥18 jaar) uitgesplitst naar wekelijks sporten en voldoende frequent spier- en botversterkende activiteiten uitvoeren.
Bron: Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) i.s.m. het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu), 2016 t/m 2019
Figuur 5 laat zien dat naarmate het aantal beweegmomenten toeneemt een groter aandeel van de volwassen bevolking voldoende frequent spier- en botversterkende activiteiten uitvoert. Hetzelfde geldt voor het aandeel wekelijkse sporters.
[1] Vanaf 2014 Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) in samenwerking met RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu).
[2] NB. Het meetjaar 2020 laten we hier buiten beschouwing vanwege de invloed van de COVID-19 pandemie in dat jaar.
[3] Zie voor de volledige set kernindicatoren en de bijbehorende cijfers: www.sportenbewegenincijfers.nl/kernindicatoren