Wat wordt er bedoeld met termen als ‘sporten’ en ‘bewegen’? Deze webpagina geeft een toelichting bij de begrippen sporten, bewegen en zitgedrag. Ze worden getypeerd aan de hand van een aantal kenmerken zoals: frequentie, intensiteit en context. Deze omschrijvingen worden gehanteerd binnen het kader van de Kernindicatoren Sport en Bewegen. De omschrijvingen zijn bedoeld om te helpen een gemeenschappelijke taal te spreken bij de begrippen ‘bewegen’ en ‘sport’.
De vraag “is wandelen een sport?” wordt hier niet beantwoord. Dit hangt namelijk af van de context, het verband, frequentie, en andere kenmerken zoals dit door de wandelaar wordt opgevat.
Definities
Om te beginnen gaan we uit van de bestaande definities:
- Zitgedrag: Zittende of (half)liggende activiteiten, waarbij weinig energie wordt verbruikt (≤1,5 MET), met uitzondering van slapen. Voorbeelden zijn zitten tijdens tv-kijken, lezen, puzzelen, op de computer/tablet werken of zitten tijdens transport.
- Bewegen: Elke lichaamsbeweging door skeletspieren die energieverbruik vereist (>1,5 MET). Het gaat hierbij om alle lichaamsbeweging in de vrije tijd, voor vervoer of als onderdeel van (huishoudelijk) werk.
- Sporten: Elke vorm van fysieke activiteit of spel dat tot primair doel heeft (fysieke) vaardigheden te gebruiken, te behouden of te verbeteren (sport is dus niet altijd óók bewegen). Dit kan competitief of recreatief, in groepsverband of individueel, georganiseerd of ongeorganiseerd zijn.
Kenmerken van sporten en bewegen
In aanvulling op de definities beschrijven we sport en bewegen aan de hand van zes kenmerken, waarvan er drie (frequentie, duur en intensiteit) nodig zijn om het totale volume te kunnen vaststellen. De invulling van de kenmerken verschilt tussen sporten en bewegen; soms heel duidelijk en soms in een nuance.
Bovendien geldt dat bewegen ook sporten kan zijn, maar veel beweegactiviteiten (bijvoorbeeld tuinieren, met de hond wandelen, boodschappen doen) zijn geen sport. Tegelijkertijd zijn er sporten die niet onder de noemer bewegen vallen. Denk hierbij aan denksporten (bijvoorbeeld schaken, dammen, bridge) en ‘e-sports’. Een klein deel van de sporten valt daarmee dus ook samen met zitgedrag.
| Kenmerk* | Bewegen | Sport |
|---|---|---|
| Frequentie | Bewegen doe je de hele dag door. Denk aan lopen in huis of op het werk of op school. Soms betreft het een vast patroon (bijvoorbeeld wandelen met de hond of een dagelijks ommetje in de buurt) | Sporten betreft vaak een specifiek moment op een dag of in de week. Het gaat ook vaker dan bij bewegen om een vast patroon in de week. Sporten kan ook incidenteel plaats vinden. |
| Intensiteit | Zowel voor sporten als bewegen geldt dat dit met een verschillende intensiteit kan worden gedaan. Dit geldt tussen verschillende personen, maar zeker ook binnen personen zelf. Bij een MET-waarde onder de 1,5 spreken we van sedentair gedrag, sommige sporten vallen hieronder (bijvoorbeeld denksport). | |
| Duur | Bewegen doe je de hele dag door in kortere, maar ook langere aaneengesloten blokken van tijd. Denk aan traplopen of aan fietsen naar het werk of naar school | De tijd die per keer wordt besteed aan sporten kan sterk variëren. Denk aan de verschillende verschijningsvormen van een dagelijks moment om krachtoefeningen te doen, een training of een wedstrijd. |
| Context | Bewegen vindt niet per definitie plaats in een specifieke context. Bewegen kan op allerlei plekken en sociale omgevingen plaatsvinden. | Sporten zijn activiteiten in een specifieke context, zoals recreatie of competitie. Het kan in teamverband zijn of individueel. De fysieke omgeving is vaak een sportfaciliteit of in de openbare ruimte, maar het kan ook binnenshuis plaats vinden. |
| Verband | Bewegen kan in georganiseerd of niet-georganiseerd verband. Het kent geen regels. | Sport vindt regelmatig in een georganiseerde vorm plaats, zowel georganiseerd door een organisatie als door individuen. Dit verband kan bijvoorbeeld zijn in de vorm van wedstrijden, evenementen, sportlessen of trainingen. Het kan ook volledig zelfstandig uitgevoerd worden (niet georganiseerd). |
| Doel | Bij bewegen is er in veel van de gevallen sprake van een functioneel doel; nl je verplaatsen van A naar B of het huis schoonmaken. Andere voorbeelden van doelen voor bewegen zijn recreatie, plezier en gezondheid | Sporten kent een specifiekere set aan doelen dan bewegen. De focus ligt meer op een prestatie leveren / verbeteren, gezondheid en plezier. Dit doel kan verschillen tussen individuen. |
| Domein | Bewegen omvat alle domeinen uit het SLOTH model (Economic interventions to promote physical activity: Application of the SLOTH model - ScienceDirect) met uitzondering van slaap | Sport valt voornamelijk binnen het domein ’leisure’. Voor een enkeling kan dit ook binnen ‘occupation’ vallen wanneer zij financieel afhankelijk zijn van de sportactiviteit. |
Beweeggedrag monitoren
De definitie van bewegen en sporten is ook relevant bij het meten van lichamelijke activiteit door middel van beweegmeters. Beweeggedrag op deze manier monitoren wordt voor onderzoekers steeds aantrekkelijker, doordat er veel ontwikkeling plaatsvindt rondom de sensor-based meetinstrumenten voor lichamelijke activiteit. Bij vragenlijstonderzoek wordt slechts een selectie van activiteiten gemeten en deze worden los van elkaar gemeten. Hierdoor kan de optelling van de activiteiten op een dag tot een invulling van feitelijk meer dan 24 uur per dag leiden. Dit is niet het geval bij onderzoek met beweegmeters. Hier liggen de verschillende intensiteiten van sedentair gedrag, bewegen en sporten binnen dezelfde meeteenheid, waarbij de volle 24 uur van een dag meetbaar wordt gemaakt. Hierdoor worden voor de beschrijving van ‘bewegen’ op basis van sensoren andere kenmerken gebruikt dan hierboven genoemd. Het ‘Prospective Physical Activity and Sleep’ (ProPASS) consortium heeft deze omschreven in zes dimensies:
- Intensiteit (A): wat is de intensiteit van de activiteit?
- Houding en type activiteit (B): in welke positie wordt de activiteit uitgevoerd (liggen of zitten bijvoorbeeld) of welk type activiteit (rennen of fietsen bijvoorbeeld)?
- Duur (C): wat is de lengte van de duur van de activiteit (kort, middellang of lang)?
- Domein (D): in welke context wordt de activiteit uitgevoerd (slaap, werk, vrije tijd)?
- Biologische staat (E): is de activiteit tijdens slaap of tijdens waken?
- Profiel (F): dit is een samengestelde dimensie van de dimensies A tot E. Het beschrijft een algeheel profiel van het 24-uurs-beweeggedrag.
Zie de afbeelding voor meer informatie (bron: ProPASS).
Gegevens uit sensor-based onderzoek zijn dus betrouwbaarder dan vragenlijstonderzoek. Echter is de context, het verband, het doel en het domein hierbij onbekend. Vragenlijstonderzoek blijft hiervoor onmisbaar.